In dit gedeelte wordt uitleg gegeven over de doop. Achtereenvolgens worden behandeld de oorsprong van de doop en de manier waarop gedoopt dient te worden. Vervolgens wordt de betekenis van de doop besproken. Tot slot wordt de vraag beantwoord voor wie de doop bestemd is en wanneer de doop moet worden uitgevoerd.
Christenen zijn het in het algemeen wel eens dat het Jezus Christus was die de doop als teken heeft ingesteld. De instelling komt onder meer duidelijk naar voren in het volgende tekstgedeelte: “Doopt hen in de naam van de Vader, de Zoon en de Heilige Geest” (Mattheus 28:19). Daarnaast zegt Hij: “Wie gelooft en zich laat dopen, zal behouden worden, maar wie niet gelooft, zal veroordeeld worden” (Marcus 16:16). De Here Jezus heeft het dus aan zijn discipelen geleerd. Zijn discipelen doopten reeds tijdens zijn rondwandeling op aarde (Johannes 3:22 ev).
De discipelen/apostelen pasten het teken dan ook dadelijk toe (Handelingen 2:38, 41): “En Petrus antwoordde hun: Bekeert u en een ieder van u late zich dopen op de naam van Jezus Christus, tot vergeving van uw zonden, en gij zult de gave des Heiligen Geestes ontvangen….Zij dan, die zijn woord aanvaardden, lieten zich dopen en op die dag werden ongeveer drieduizend zielen toegevoegd”. Ook de apostel Paulus bediende de doop (1 Kor. 1:14-17).
Het feit dat de Here Jezus de doop heeft ingesteld als teken, wil niet zeggen dat Hij de eerste was die doopte. Johannes de Doper immers, oefende reeds de doop “der bekering tot vergeving van zonde uit” (Marcus 1:4). Johannes legde hierbij een verband met het Koninkrijk der Hemelen en verwees naar de komende Messias die zou dopen met Geest en vuur (Mattheus 3:11). Een duidelijk bewijs dat de christelijke doop niet eenvoudig de voortzetting is van de doop van Johannes, wordt geleverd door de herdoop van de Efezische mannen door Paulus. Deze waren reeds gedoopt in de doop van Johannes maar lieten zich opnieuw dopen in de naam de Here Jezus (Handelingen 19:3-5).
Wat duidelijk blijkt is dat de doop zoals deze werd toegepast betekende dat de dopeling werd ondergedompeld in het water. Het werkwoord baptizoo dat in de bijbel wordt gebruikt voor ‘dopen’, betekent zowel wassen als onderdompelen. Het wordt bijvoorbeeld ook gebruikt voor het zinken van een schip. Voor besprenkelen kent het oude Grieks overigens een ander woord: rantizoo. Ook blijkt de onderdompeling uit het feit dat Johannes daar doopte waar veel water was (Johannes 3:23). We lezen bij de doop van de Here Jezus dat “Hij uit het water opsteeg” (Marcus 1:10). De kamerling uit Morenland die door Filippus gedoopt werd “daalde af in het water” (Handelingen 8:36-39).
In de volgende paragraaf wordt ingegaan op de betekenis van de doop. Ook daaruit kan worden geconcludeerd dat het om onderdompeling moet gaan.
De doop heeft een aantal betekenissen. Wellicht de meest uitleggende passage over de doop is de volgende (Romeinen 6:3-5):
“Of weet gij niet, dat wij allen die in Christus Jezus gedoopt zijn, in zijn dood gedoopt zijn? Wij zijn dan met Hem begraven door de doop in de dood, opdat, gelijk Christus uit de doden opgewekt is door de majesteit des Vaders, zo ook wij in nieuwheid des levens zouden wandelen. want indien wij samengegroeid zijn met hetgeen gelijk is aan zijn dood, zullen wij het ook zijn met hetgeen gelijk is aan zijn opstanding”.
Dit gedeelte beklemtoont de identificatie van de gelovige met de dood en de opstanding van Christus. De gelovige is één met Christus en is in Hem en met Hem gestorven en opgestaan. In dit gedeelte komt duidelijk de symbolische betekenis van de doop als het (water)graf tot uiting. De doop staat in dit tekstgedeelte aan het begin van het nieuwe leven als Christen. Zie hiervoor ook Kolossenzen 2:12.
Galaten 3:27 zegt het volgende: "Want gij allen die in Christus gedoopt zijt, hebt u met Christus bekleed." De doop is dus ook een zich bekleden met Christus. Onze eigen menselijke deugden zijn volgens de Bijbel een "bezoedeld kleed" (Jesaja 64:6). In dit kleed kunnen we God niet behagen, maar we moeten het afleggen. In plaats daarvan moeten we ons bekleden met Christus, de "mantel der gerechtigheid" (Jesaja 61:10). Deze geestelijke feiten worden door de doop heel duidelijk uitgebeeld.
Tot slot geeft 1 Petrus 3.21 nog een andere betekenis aan de doop: “Als tegenbeeld daarvan redt u thans de doop, die niet is een afleggen van lichamelijke onreinheid, maar een bede van een goed geweten tot God, door de opstanding van Jezus Christus”. Het reddende karakter van de doop ligt in ‘de bede van een goed geweten’. Dus niet de uiterlijke reiniging, maar het innerlijke gebed van de bekering. De gelovige weet dat hij gerechtvaardigd tegenover God de Vader staat. Zijn zonden zijn weggedaan door het bloed van de Here Jezus. Dit geeft de gelovige/gedoopte een goed geweten dat hij nergens meer van kan worden beschuldigd.
De vraag die kan opkomen is of de doop noodzakelijk is voor de bevrijding van de (straf der) zonde. In deze discussie kan de volgende passage worden aangehaald: “En Petrus antwoordde hun: Bekeert u en een ieder van u late zich dopen op de naam van Jezus Christus, tot vergeving van uw zonden, en gij zult de gave des Heiligen Geestes ontvangen”. Brengt dopen op de naam van Jezus Christus nu ‘vergeving van zonde’? Nee, dit zou slechts een oppervlakkige lezing zijn van dit tekstgedeelte. Lucas legt de nadruk op het feit dat in antwoord op de uitnodiging drieduizend Petrus’ woord aanvaardden en zich lieten dopen (Handelingen 2:41). In de volgende prediking van Petrus wordt de uitnodiging tot bekering gedaan zonder vermelding van de doop (Handelingen 3:17-26). De nadruk blijft liggen op bekering en berouw. De doop als noodzaak tot redding wordt ook verzwegen in Handelingen 4:8-12 en Handelingen 16:30, 31: “En hij leidde hen naar buiten en zeide: Heren, wat moet ik doen om behouden te worden? En zij zeiden: Stel uw vertrouwen op de Here Jezus en gij zult behouden worden,…”.
Door bekering wordt een mens dus behouden, maar de doop is een opdracht die door de Here Jezus wordt gekoppeld aan bekering.
Zoals gezegd is de doop ingesteld door de Here Jezus. Hij koppelt de doop aan de bekering (Mattheus 28:19 en Marcus 16:16). Dit wordt door de apostelen voortgezet, zoals eigenlijk blijkt uit alle tekstgedeelten van het nieuwe testament waar de doop aan de orde komt: Eerst de bekering, dan de doop.
Wie moet zich dus laten dopen? Degene die gelooft en bewust de keuze gemaakt heeft om de Here Jezus aan te nemen als zijn Redder van zonden en als de enige toegang tot de Vader.
Wanneer laat de gelovige zich dopen? Zo spoedig mogelijk na de bekering. Bekering en doop worden in één adem genoemd (zie bijvoorbeeld Handelingen 2:41, 8:12 en 13, 9:18 etc.). De opdracht die in Handelingen 2:38 door Petrus wordt gegeven is ook niets minder dan een opdracht. Het is geen advies, ook geen verzoek, nee het is een bevel voor de gelovige. De doop wordt nergens in de bijbel uitgesteld. Paulus rekent de doop ook tot het eerste onderwijs. “Laten wij daarom het eerste onderwijs aangaande Christus laten rusten en ons richten op het volkomene, zonder opnieuw het fundament te leggen van bekering van dode werken en van geloof in God, van een leer van dopen en van oplegging der handen, van opstanding der doden en van een eeuwig oordeel” (1 Korinthiers 3:1-3).
Hij die het bevel geeft is onze Schepper die weet wat wij nodig hebben en die ons beter kent dan wie ook. Dezelfde die gezegd heeft: “Ik leer en onderwijs u aangaande de weg die gij gaan moet. Ik raad u; mijn oog is op u” (Psalm 32:8). Wie zou aan die Persoon niet gehoorzamen?
Hier kun je meer praktische informatie vinden als je hebt besloten om jezelf te laten dopen
© Vrije Baptisten Gemeente Papendrecht, alle rechten |
Website by: eResults